Taras Hryhrovytsj Sjevtsjenko (Móryntsi, 9 maart 1814 - Sint-Petersburg, 10 maart 1861) was een Oekraïense dichter, humanist en schilder, één van de grondleggers van de moderne Oekraïense literatuur. Sjevtsjenko wordt beschouwd als de nationale dichter van Oekraïne, vergelijkbaar met wat Shakepseare is voor de Engelsen, Goethe voor de Duitsers, Poesjkin voor de Russen, van den Vondel voor de Nederlanders en Klaus Groth voor de Nedersaksen.
Leven en werk
Hij werd geboren in een familie van horigen bestaande uit zijn vader, Hryhoriy Ivanovytsj Sjevtsjenko, die ondanks zijn afkomst kon lezen en schrijven, zijn moeder, Katerina Jakimovna Bojko en hun drie kinderen. Taras was het derde van hun kinderen, na zijn zus Kateryna (1804-1848) en broer Mykyta (1811-1870). Zijn moeder stierf toen hij negen jaar oud was en zijn vader volgde haar toen hij twaalf was. Als herder en bakker bracht hij zijn vrije tijd door met het stiekem kopiëren van de schilderijen die hij zag in het huis van zijn landheer Vasili Engelhardt, die zijn schildertalent ontdekte en hem in 1829 meenam naar Vilnius en in 1831 naar Sint-Petersburg, waar hij hem een jaar later liet studeren bij de schilder Vasili Sjirijev. Sjevtsjenko leerde relatief weinig van deze meester en kreeg de kans om kennis te maken met de Oekraïense kunstenaar Ivan Sosjenko, die hem introduceerde bij Karl Brjoelov, de meest vooraanstaande schilder in die tijd. Deze waardeerde zijn natuurlijke talenten en drong erop aan dat hij zijn leerling zou worden. Maar horigen mochten niet naar de Academie voor Schone Kunsten. Enkele Russische schilders en de dichter Vasilij Zjoekovskij probeerden zijn vrijheid te verkrijgen, die ze in 1838 verkregen na betaling van 2500 roebel aan Engelhardt; Het was gemakkelijk om het benodigde geld bij elkaar te krijgen en op 22 april 1838 werd Sjevtsjenko, op vierentwintigjarige leeftijd, een vrij man. Datzelfde jaar ging hij naar de Kunstacademie, in het atelier van Karl Brjoellov en ontving hij een zilveren medaille voor een landschap. Twee jaar later, in 1840, kreeg hij een tweede zilveren medaille voor zijn olieverfschilderij Jonge Bedelaar die Brood geeft aan een Hond.
Waarschijnlijk was hij reeds in 1837 begonnen met het schrijven van poëzie, hoewel niemand deze andere artistieke kant van Taras had opgemerkt totdat hij de vrijheid verkreeg. In de bibliotheek van de schrijver Jevhen Hrebinka las hij bloemlezingen van Oekraïense folkloristische verhalen en werken van Ivan Kotljarevski en Hrihori Kvitka-Osnovjenka;
In 1840 publiceerde hij zijn eerste dichtbundel, Kobzar (De Bard), dat hij al enige jaren eerder had gesxhreven. Het werk werd gepubliceerd op kosten van een Oekraïense landeigenaar, Petro Marios, wiens portret hij aan het schilderen was. Het was een gedichtenbundel vol verdriet over het lijden van het Oekraïense volk en de decadentie van het land. Het was bovendien een echte noviteit omdat het was geschreven in de Oekraïense taal, die alleen werd gesproken door lijfeigenenen en werd beschouwd als een laag dialect van het Russisch. Het bevatte acht lange gedichten: 'Mijn gedachten' ('Думи мої'); ‘De Minstreel’ ('Перебендя’), opgedragen aan Hrebinka; ‘Katerina’, waarschijnlijk het eerste dat hij schreef in 1838; ‘De Populier’ (‘Топополя“); ‘De Gedachte’ (‘Думка"); ‘Aan Osnovjanenko“ (‘До Основ'яненка“), opgedragen aan de Oekraïense dichter; ‘Ivan Pidkova’ (‘Іван Підкова“), een Oekraïense hetman; en ‘De nacht van Taras’ (‘Тарасова ніч"). Later publiceerde hij het episch-historische gedicht ‘Haidamaki’ (‘Гайдамаки’, 1841), over de Oekraïense boerenbeweging van Oekraïense kozakkenrebellen tegen de Poolse overheersers in 1768.
In hetzelfde jaar won hij zijn derde zilveren medaille voor het schilderij 'De Zigeuner-Waarzegster' (Циганка-ворожка). In 1842 publiceerde hij een deel van de tragedie Nikita Haidai en in 1843 voltooide hij het drama Nazar Stodolja. In 1844 schreef hij ‘Hamalija’ (‘Гамалія’), over een hetman, of Kozakkenleider. Na het succes van deze werken reisde Sjevtsjenko door Oekraïne en zag hij de barre omstandigheden waarin zijn landgenoten leefden; hij maakte ook het album met schetsen Schilderachtig Oekraïne.
Op 22 maart 1845 kende de Academie van Kunsten hem de titel van kunstenaar toe en op dezelfde dag vroeg hij bij de directie van de Academie een paspoort aan om opnieuw door Oekraïne te reizen. Dit werd hem verleend en hij bracht de zomer van 1845 door met rondreizen door het land in alle richtingen en met het bezoeken en schilderen van de beroemde monumenten. Al snel kreeg hij een baan aangeboden bij de Archeologische Commissie, waar hij zijn kennis van de schilderkunst goed kon gebruiken. En tijdens die reizen schreef hij enkele van zijn meest satirische gedichten: ‘Droom’, ‘De Grote Kerker’, ‘Kaukasus’ en andere die hij opnam in de bundel 'Три літа' (Drie Jaren), die vanwege het karakter ervan niet werd gepubliceerd. Hij schreef zijn beroemde gedicht Testament in 1845. De auteur gaf het gedicht de vorm van zijn testament. Dit gedicht is het lied van de bevrijdingsstrijd van het Oekraïense volk, dat een grote invloed had (en nog steeds heeft) op de Oekraïense cultuur. Het werd vertaald in meer dan 150 talen.
Uiteindelijk vestigde hij zich in Kyiv, waar hij zich aansloot bij een groep jonge wetenschappers waaronder Mykola Kostomariv en Pantelejmon Koelisj. Met hen en andere enthousiastelingen vormde hij de Broederschap van de Heiligen Cyrillus en Methodius, een politiek geheim genootschap dat drastische hervormingen binnen het Russische Rijk voorstond. Sjevtsjenko en andere leden van de Broederschap werden op 5 april 1847 gearresteerd, nadat het genootschap was verboden; hij werd naar Sint Petersburg gestuurd en nadat de politie bij een inval zijn gedicht ‘De Droom’, waarin hij de tsaristische regering bekritiseerde, had gevonden, werd hij verbannen naar de omgeving van Orenburg in het Oeralgebergte "onder streng toezicht, verboden om te schrijven en te schilderen”.
In maart 1847 werden leden van de broederschap na een aanklacht gearresteerd. Sjevtsjenko werd op 5 april gearresteerd en overgebracht naar St. Petersburg, waar hij in een fort werd opgesloten. Tijdens de ondervragingen toonde de dichter grote standvastigheid en zelfbeheersing: hij nam geen afstand van zijn opvattingen en verraadde zijn medeleden van de broederschap niet. En in de twee maanden dat hij daar vastzat bleef hij gedichten schrijven, die later deel uitmaakten van de cyclus ‘Naar de Kazematten’ (‘В казематі’). Binnen de gevangenismuren, in afwachting van zijn veroordeling, schreef hij een uitzonderlijk lyrisch stuk, het gedicht ‘De Kersenboomgaard bij het Huis...’ (‘Садок вишневий коло хати...’). Zijn oneindige liefde voor Oekraïne wordt uitgedrukt in het gedicht ‘Het kan me niet Schelen of ik Moet Leven...’ (‘Мені однаково, чи буду...’).
Later werd hij opnieuw gearresteerd voor deelname aan revolutionaire bewegingen en als straf werd hij ingelijfd bij het leger en naar Orenburg gestuurd en vervolgens naar Kazachstan als soldaat, waar het hem verboden werd om te schrijven en te schilderen, hoewel hij dat in het geheim wel deed. Het meeste wat hij toen schreef waren Russischtalige romans vol Oekraïense uitdrukkingen die pas postuum werden gepubliceerd en waaruit de satirische invloed van Nikolaj Gogol in doorklinkt, hoewel ze ook veel van zijn eigen specifieke eigenaardigheden bevatten. De eerste waren De Vrijster (1852-3) en De Veroordeelde (1853-4), beide met het thema van rebellie tegen lijfeigenschap dat kenmerkend is voor zijn Oekraïense gedichten. Verder schreef hij nog zes romans - De Muzikant (1854-5), De Stakker (1855), De Kapitein (1855), De Tweeling (1855); De Kunstenaar (1856) en Een Wandeling met Plezier en niet zonder Moraal (1856-8). Hij schreef ook een dagboek in het Russisch, dat van grote waarde is voor de interpretatie van zijn poëtische werken en ook als bron voor de studie van zijn intellectuele interesses.
Na tien jaar ballingschap slaagden zijn vrienden erin om gratie voor hem te verkrijgen en kon hij eindelijk terugkeren naar Oekraïne en Sint-Petersburg. Ook kreeg hij geleidelijk aan toestemming voor het maken van enkele schilderijen, zoals Kazachs Meisje (1856). Pas in 1857 kon hij terugkeren, maar omdat hij niet in Sint-Petersburg kon verblijven, vestigde hij zich in Nizjni Novgorod. In mei 1859 kreeg hij toestemming om naar Oekraïne te gaan, maar in juli werd hij gearresteerd wegens godslastering en moest hij terugkeren naar Sint-Petersburg. De laatste jaren van zijn leven schreef Taras Sjevtsjenko poëzie en schilderde hij, maar na de jaren van ballingschap verslechterde zijn gezondheid en hij overleed op 10 maart 1861.
Sjevtsjenko als inspiratiebron
Sjevtsjenko's werk legitimeerde de Oekraïense taal als cultuurtaal, hetgeen meer schrijvers ertoe aanzette om in de Oekraïense taal te schrijven, tot dan toe door velen beschouwd als een dialect van het Russisch. De eerste vertalingen van zijn gedichten, voornamelijk in het Pools, Russisch, Tsjechisch en Duits, verschenen toen hij nog leefde. Tegen de jaren 1990 waren delen van zijn Kobzar in meer dan honderd talen vertaald. Verschillende muzikanten werden geïnspireerd door zijn werk: de Oostenrijkse componist Eusebius Mandyczewski werd door zijn teksten geïnspireerd om liedjes te componeren, en de Oekraïense heavy metal band Drudkh heeft verschillende van zijn teksten op muziek gezet.
Schilderwerken en tekeningen
835 werken zijn tot op heden bewaard gebleven in hun originele vorm en sommige in houtsneden en metaalgravures van buitenlandse en Russische kunstenaars, terwijl andere werken bewaard zijn gebleven in de vorm van kopieën die door schilders zijn gemaakt toen Sjevtsjenko nog leefde. Er zijn geen gegevens over meer dan 270 werken die verloren zijn gegaan en nog niet zijn teruggevonden. Zijn geschilderde en gegraveerde werken dateren van 1830 tot 1861 en hebben betrekking op Oekraïne, Rusland en Kazachstan. Hoewel hij academisch geschoold was, ging hij verder dan stereotype historische en mythologische thema's met realistische afbeeldingen van etnografische onderwerpen of genreschilderijen die kritiek op het tsarisme verhulden. Hij maakte portretten (met een breed maatschappelijk spectrum waarbij ook de meest eenvoudige mensen niet werden uitgesloten), composities over historische en huiselijke thema's, landschappen en afbeeldingen van architecturale en mythologische scènes.
Eerbewijzen en onderscheidingen
Het eerste monument voor Taras Sjevtsjenko werd opgericht op initiatief en op kosten van Aleksej Altsjevski in Charkiv in 1898. Buiten de Sovjet-Unie werden Sjevtsjenko's monumenten opgericht op initiatief en op kosten van de Oekraïense diaspora, en na 1991 ook door giften van de Oekraïense staat. Toen de tweehonderdste verjaardag van Taras Sjevtsjenko werd gevierd, registreerden journalisten 1060 Sjevtsjenko-monumenten en objecten die naar hem zijn vernoemd. Ze bevinden zich in tweeëndertig landen op verschillende continenten, van Kazachstan tot Argentinië.
De beroemdste biografische film is de film uit 1951 met Sergej Bondartsjoek in de titelrol. Er zijn een dozijn Herdenkingsmusea voor Sjevtsjenko in de post-Sovjetstaten, waarvan het grootste het Nationaal Park Sjevtsjenko in Kaniv, Oekraïne is. Het huis waarin Taras Sjevtsjenko woonde tijdens zijn ballingschap in Orenburg werd rond 2016 gesloopt, ondanks de status als historisch monument, en er werd een parkeergarage voor in de plaats gebouwd. De grootste universiteit van Oekraïne is naar hem vernoemd, de Nationale Taras Sjevtsjenko-universiteit van Kyiv. Ook staat Sjevtsjenko afgebeeld op het biljet van 100 hryvnia.
|